Over ’n nieuwe kerk
Over ’n nieuwe kerk.
Wanneer te Leveroy in ’t Noord-Limburgsch dorpje van ongeveer 800 zielen deze kerk zal gebouwd zijn, heeft de Pastoor, die ze bouwde, ’n prachtig stuk parochiaal werk geleverd.
Want allereerst heeft hij ’t mooglijk gemaakt: om ’t zoo lang vergeten en verwaarloosd verband tusschen altaar en geloovigen te herstellen, door offertafel en christenvolk wezenlijk in één ruimte samen te brengen zonder beletsel van uitzicht-benemende kolommen en afleidende bijkomstigheden; – en vervolgens heeft hij dit gezonde liturgische idee laten verwezenlijken in eigentijdsch materiaal, dus eigentijdsche vormen, waardoor dit idee gemaklijker ingang vindt en gemaklijker wordt beleefd, omdat ’t zich beter zal aanpassen bij de twintig-eeuwsche strevingen van ’t katholieke volk.
Wanneer nu de aandacht gevraagd wordt voor deze dorpskerk, dan geldt ’t hier geenszins ’n reklame voor bouwmeester Wielders. Dan ware ’t immers veel praktischer geweest om meer imponeerend en omvangrijker werk van hem te bespreken. ’t Gaat hier echter uitsluitend: om wat belangstelling op te wekken voor ’t moderne kerk-bouw-beginsel, om daar wat inzicht in te geven. Omdat in de praktijk velen daar nog zoo eigenaardig over denken: omdat ook in menig geval, tot schade der roomsche kerk-bouw-ontwikkeling, tusschen de bouwheer eenerzijds en de bouwmeester anderzijds, konflikt ontstaat: de eerste zit te vast aan verouderde vormen, en de tweede is te levend en te overtuigd en te bekend met ’t modern bouwmateriaal om zich bevredigd te voelen in de herhaling van gothiek of romaansch met desnoods ’n bizaar kapiteeltje.
En omdat nu dit eenvoudige dorpskerkje zoo zuiver, dunkt me, de moderne kerk-bouw-beginselen verwezenlijkt, en juist om z’n eenvoud en kleine proportiën voor oningewijden ’n voorwerp van zeer aanschouwelijk onderwijs is, was ’t al te verleidelijk om er niet ’n bespreking aan te wagen. Onder de invloed van deze overweging alleen, stond de bouwmeester me z’n teekeningen af.
Wat bij de platte grond terstond opvalt, is de breede en korte oppervlakte van 26,95 M. op 22,66 M; met boven ’t middenschip één groot en alles-beheerschend gewulfsel, neergezet op vier hoekpijlers. Daardoor is ’t zicht op de offertafel, ook vanuit de smalle zijbeuken, onbelemmerd. Deze krachtige beheersching van ’n groote ruimte, waardoor zoo schoon de gemeenschap tusschen priester en volk wordt mooglijk gemaakt, kan hier makkelijk worden verkregen, door de ge-
wapende-beton-konstruktie, van welk modern materiaal trouwens in heel deze kerk ’n openhartig, praktisch en tevens aesthetisch gebruik is gemaakt.
Gebroken is hier ook met de gewoonte om ’t zangkoor achter in de kerk te plaatsen: ’t is vooraan rechts van ’t altaar, en gelijkvloers met ’t priesterkoor aangebracht, waardoor de liturgische funktie van de kerkzanger is verzinnebeeld en vergemakkelijkt.
’t Priesterkoor met z’n diepte van 7,50 M. is met z’n drie telkens nauwer wordende bogen: ’n logische en geleidelijke doorzetting van ’t kerkruim; ’t biedt ’t altaar aan: ’t zuigt als ’t ware de aandacht van ’t kerkvolk op ’t essentieele van onze eeredienst: de offertafel; voorwaar ’n treffende samengang tusschen de bestemming van ’t gebouw en de vorm van ’t gebouw.
Om nu ’t zien naar ’t voorname altaar rustig te houden, is alle licht van achter geweerd: dat valt van weerszij alleen naar binnen. Daardoor ontstaat tevens ’n niet onderbroken en hier tevens ’n niet gebogen muurvlak, wat ten zeerste ten goede komt aan ’n latere harmonieerende beschildering. Welk verrassend effekt de drie telkens nauwere koorbogen ook van buiten maken, toont ’t tegenwoordige kerkje van Reijmerstock, ’n werk van dezelfde bouwmeester: en ’t zou jammer zijn, wanneer deze absis-bouw gewijzigd moest worden…. omdat ’t nog nooit zoo gezien is.
De ruimte van dit betreklijk klein kerkje zal grootsch aandoen door de gave lijnen der struktuur, terwijl ’t licht in deze eerlijke ruimte naar binnen geworpen wordt door drie ramen in noord-, zuid- en west-gevel. Deze vensters, ieder 6.65 M. breed, hebben omraming en posten in gewapend beton. De afwijkende vorm vindt z’n logische verklaring in dat materiaal: tevens wordt zoodoende alle zijdelingsche druk geweerd, waarmee wel rekening gehouden moest worden, als de overspanning in baksteen was toegepast. De gevel behoeft daarom niet zwaar te zijn (44 c.M.), en kan toch spouw-muur zijn. Aan zoo’n beton-raam zijn trouwens meer praktische voordeelen: ’t glas in lood kan veel beter waterdicht worden afgewerkt dan in baksteen: terwijl ’t glas één groot geheel uitmaakt.
Men bezie nu eens de West-gevel, met z’n intieme acht venstertjes in de tegenbouw, waardoor ’t licht valt achter in de kerk: boven de tegenbouw het breede gevel-raam: geen ornamentatie om de posten: louter de rust van ’t even naar voren uitbloeiend metsel-vlak in geel-grijze, ruw-gezande, miskleurige baksteen, terwijl beneden ’n plint is aangebracht in donker-paars gesinterde steen. Achter de gevel steekt
situatie
PLATTE GROND
WESTGEVEL
beschuttend ’t dak omhoog met z’n echt-vaderlandsche roode pannen, die in dit landschap zoo mooi doen.
Wat is dit alles simpel en sober, wat is dit zuiver en eerlijk: en daarom zoo weldadig te midden van veel architekturale drukte door schijnvorm, ornament-manie en ‘zuilen-waanzin,’ waarin we helaas nog zooveel moeten leven.
Bemerk ook even, links van U, de doop-kapel, in proportie misschien wat groot, maar met z’n malsche ronding zoo innig west met noord verbindend; en met z’n vriendelijke venstertjes-reeks tevens zoo’n aangename hoek-vulling.
De biechtstoel aan de noordgevel, links van de zij-ingang aangebracht, zou, van buiten bezien, wel eens te los van ’t geheel kunnen staan: z’n ruimte groeit niet uit de groote ruimte: hij staat wellicht plomp en vierkant tegen de zijgevel. Voor ’n eerlijk bouwer, die ’t gebouw van buiten laat toonen gelijk ’t van binnen is, zal de fraaie, en tevens doelmatige aanbrenging der biechtstoelen wel altijd ’n groote moeilijkheid zijn. Hier lijkt ze ten halve opgelost. Misschien dat de werkelijkheid gunstiger zal aandoen dan de teekening doet verwachten. Veel beter daarentegen is deze moeilijkheid opgelost aan de zuid-gevel; hier verbreedt de biechtstoel-ruimte de torenvoet, en maakt voor ’t oog ’t staan van de toren veel steviger, en houdt hem verbonden aan de gevel.
Van sterk bouwkundig voelen en kunnen getuigt die 28 Meter hooge toren. Om z’n plaats te waardeeren beschouwe men de situatie; hij is ’t dwingend verzamelpunt van drie straten, uitloopend op ’n eerbiedig kerk-pleintje; hij markeert de verbinding van kerk met buiten; en ofschoon hij ’t bouwplan asymmetrisch maakt – wat eerder ’n voordeel is – brengt hij er de voorname en onmisbare rust in der evenwichtigheid. Als men de bouw van den toren op ’t perspectief – zoo was hij oorspronkelijk gedacht door de bouwmeester – vergelijkt met z’n verschijningsvorm op de teekening van west- en zuidgevel, bemerkt men hoe na rijping ’t geheel zich verzuiverd heeft. De omvang is zeer gelukkig met ’n halve meter afgenomen, de ornamentatie in de vier hoekrondingen is achterwege gebleven, waardoor de milde opvaart niet onderbroken werd; ’t uitgolvende midden – ’n treffend spel op ’t sobere steenvlak, dat ons ook boeit, gelijk we zagen, aan voor- en zijgevels – in de vier rustig gehouden muren smaakvol aangebracht, wordt in z’n werking markant versterkt door dwars-insnijdende venstertjes, waarvan ’t laatste klimt vlak tot onder de wijzerplaat, wat bij mooglijk uurwerk-herstel, ’n groot gemak is. En boven: de korte beschuttende spits met ’t open klokken-huis.
In ’t inwendige kon de bouwmeester uit finantieel bezwaar de rondboog niet handhaven; die gaf anders zoo’n heerlijk beschuttende overspanning. Doch ook bij de zacht-aangebrachte spits-boog zal ’t voelen van ’n dak boven ’t hoofd behouden blijven, doordat de boog laag aanzet.
Men lette hier ook op de elektrische lampen o.a. aangebracht op de plaats van ’t kapiteel, dat bij deze konstruktie misplaatst want onlogisch zou zijn, omdat ’t gewapend beton uit de fundeering naar boven gaat en geen aanzet behoeft boven de vloer.
Deze vloer wordt één groot vlak, hygienisch en naadloos, terwijl de specifieke warmte van ’t daarvoor te gebruiken materiaal gelijk is aan die van hout.
Op enkele bizonderheden is in deze korte beschouwing gewezen, maar, naar ik hoop, in voldoende mate; niet alleen om te beseffen, dat hier ’n mooi stuk bouwkunstig werk geleverd kan worden; maar tevens om ons allen te versterken in de overtuiging, dat onze tijd over voldoende technische en aesthetische middelen beschikt om zich frisch en overtuigd los te werken uit verouderde kerkbouw-vormen, zoodat ’n waardige weergave van ’t nieuw katholiek levensinzicht kan worden bereikt.
M. MOLENAAR, M.S.C.
Eerste Zondag v.d. Advent 3 December 1922.